Deze site is geinitieerd door:
1 oktober 2014
oorspronkelijke
website url: http://www.textualscholarship.nl/?p=15966
De huidige hype suggereert dat papier inmiddels weinig meer is dan biobrandstof en dat nu alle kennis, emotie en losse wetenswaardigheden via een tablet moeten worden ontsloten. Maar men vertelt ons niet wat hier nu zo nuttig aan is, afgezien van het gemak van de opslag en de logistiek van het heen en weer kunnen zenden van bestanden.
Motto: Inmiddels weet ik dat het niet alleen in de nationale praktijk, maar ook in de internationale theorie een chaos is (Mathijsen, p. 12).
Foto: Jeremy Keith Bron: Wikimedia Commons
Willen we het inhoudelijke nut van elektronisch uitgeven begrijpen dan moeten we eerst benoemen wat wij nu eigenlijk willen. Dat ‘wij’ staat dan weer voor de verschillende rollen die een individu in de verschillende fasen van haar/zijn bezigheden uitoefent. Zijn ‘wij’ auteur en zo ja, van welk genre? Zijn ‘wij’ redacteur die een ingeleverde tekst volgens een -per genre en vakgebied vastgestelde of vastgeroeste- conventie publicatieklaar maken? Dat wil zeggen: deze certificeren als betrouwbaar en valideren door er de naam van een tijdschrifttitel of boekenreeks aan te verbinden? Zijn ‘wij’ de lezer voor wie een tekst, als bij een bioscoopfilm, een lopend verhaal is dat lineair gelezen wordt, of voor wie een tekst ruw materiaal is, waarin flink gestreept en geschreven wordt? Of zijn wij editeur die alle auteursuitingen netjes concordeert en de conceptie, geboorte en groei van een werk, in relatie met andere werken netjes en overzichtelijk bijeenbrengt?
Marita Mathijsens handboek, Naar de letter; handboek editiewetenschap, geeft een goed overzicht van de eisen die het ambacht van de editeur stelt. Pas als we het daar min of meer over eens zijn, kunnen wij bepalen welke voor- en nadelen elektronische uitgaven hebben.
Elektronische hulpmiddelen voor wat kan en wat zou moeten kunnen
Elektronische uitgaven kennen verschillende vormen. De simpelste is een eenvoudige projectie van een tekst van papier op een scherm in de vorm van een scan of foto van een pagina die dan in een geëigend formaat wordt opgeslagen. Desgewenst kan deze zelfstandig op het scherm worden opgeroepen, of als onderdeel van een samengestelde webpagina. In feite hebben we het hier dan over een facsimile-editie avant la lettre.
Een stap verder hebben we de tekstverwerkers die niet meer zijn dan een elektronische schrijfmachine. Zij zijn verpakt in -meestal commerciële- softwarepakketten. Ik beschouw tekstverwerken als een behandeling van louter ‘platte tekst’, dus in computertaal met de ASCII- en UNIcode-tekenset. In de opmaakfase komen er verfraaiingen en leesbaarmakers bij (regel wit, vet, inspringen, lijstvorming , enzovoort). Deze vereisen aparte codering. In de veelgebruikte pakketten MSWord, WP en Latex zijn opmaakcodes en lopende tekst geheel verknoopt, al komt de structuur van Wordperfect nog het dichtst bij SGML.
Voorbeeld SGML-codering
Met de komst van de Standard Generalised Markup language (SGML) in 1982 werd fundamenteel gebroken met de vigerende eenheid van vorm en inhoud. Tekst is sindsdien ‘platte tekst’ en als we iets willen accentueren of vormgeven dan gebeurt dat door dit via een begin- en een eindcode (weer in platte tekst) om het betreffende tekstdeel te zetten. Door de codering in een schema te zetten, kunnen verschillende representaties van dezelfde inhoud worden weergegeven. XML, HTML en TEI zijn allemaal pogingen binnen het stramien van een scheiding tussen de platte tekst en de beschrijving van de tekstelementen daarbinnen, om systematisch een tekst op te bouwen met een eenduidige betekenis. Hierbij kan dan via een stylesheet de beschrijvende code worden omgezet in de gewenste, substraatafhankelijke weergave.
Voorbeeld XML-codering
Voor veel lezers is dit gesneden koek, maar niet iedereen beseft dat deze mooie systematiek ook een groot probleem kent. Er wordt namelijk uitgegaan van een strakke hiërarchische structuur waarbinnen we ‘geneste’ annotaties kennen. De grammatica van de annotatie gebiedt dat je altijd netjes begin- en afsluitcodes hebt, bijvoorbeeld <vet><kleinkapitaal>tekst</kleinkapitaal</vet> waarbij de eerste code die ‘aangezet’ wordt ook later weer wordt ‘uitgezet’. Het is echter vrijwel onmogelijk om in een tekst twee verschillende soorten duidingen aan te geven. Neem als voorbeeld de mogelijkheid in een documentverwerker om een deel van de tekst met een doorzichtig gekleurde streep te markeren. Die gemarkeerde streep gaat dwars door onderliggende beschrijvende codering heen. De hiërarchische structuur wordt hiermee overhoop gehaald. Dat mag niet zomaar, want de regels staan dat niet toe!
Het voordeel van een strakke vorm van annotaties (metadata) is dat wij gelijkaardige annotaties kunnen filteren en apart bekijken. Gecombineerd met zoekwoorden is er zo veel mogelijk. Zijn zoekwoorden voorzien van een thesaurusindicator (een gecertificeerd trefwoord), dan kan er nog veel meer. Denk aan een codering als: <tandartsterm12> <vet>Kroon</vet></tandartsterm12>, waardoor we zeker weten dan we niet met heraldiek, staatsinrichting of bloemen te maken hebben. Voor algemeen zoekgebruik via een zoekmachine in een webbrowser is dit te veel gevraagd, maar voor een goed gedefinieerd vakgebied kan het essentieel zijn. Het onderzoek naar zogenaamde semantische opmaaktalen en hun ontologieën is in volle gang en zeker in een systematisch vak als editiekunde is een duidelijk terminologie die over de tekst wordt ‘heengelegd’ een enorme aanwinst.
Kenmerken van een elektronisch uitgave
De elektronische wereld kenmerkt zich door meervoudig gebruik en hergebruik van dezelfde, gecodeerde, tekstdelen. Het essentiële verschil is nu echter dat, mits we uitgaan van een gecertificeerde brontekst, de tekst eenvoudig is op te halen door een verwijzing via een hyperlink. Om deze fundamentele stap te begrijpen, moeten we het verschil benoemen tussen knippen & plakken (een semi-geautomatiseerde vorm van foutloos overschrijven) en de structuur van een elektronisch werk, die meervoudig en hergebruik intrinsiek toestaat.
De structuur van een tekst kan op verschillende niveaus geanalyseerd worden. Zelf heb ik, met anderen, veel werk gedaan aan de structuuranalyse van wetenschappelijke artikelen. Dit zijn argumentatieve betogen met een duidelijke, retorische opbouw; van omgevingsinformatie, vraagstelling, methode, resultaten, conclusies, plus vergelijking van eigen werk met anderen. Dit soort artikelen kennen een min of meer vaste structuur. We kunnen dus de verschillende soorten informatie onderscheiden, waarbij we een onderscheid maken tussen enerzijds de organisatorische structuur van een artikel, zeg maar de formele opbouw van het betoog, en anderzijds de argumentatieve structuur. Bij de argumentatieve structuur is het dan ook zaak om een schema te hebben waarmee verschillende elementen met een bepaald argumentatief kenmerk (uitleg, conclusie, bewijs) van het ene artikel vergeleken kunnen worden met hetzelfde soort element uit een ander. De logische consequentie van zo’n aanpak betekent dat de structuur van een wetenschappelijk artikel in de elektronische wereld verandert van een semi-literair essay naar een artikel met een modulaire opbouw.
In een modulaire opbouw kunnen we recht doen aan zowel het voorbeeld dat bij elkaar horende informatie ook echt bij elkaar staat, als aan de behoefte van de lezer om gemakkelijker direct naar tekstdelen te springen die voor hem/haar interessant zijn. Relevante modules kunnen ook gemakkelijker binnen het eigen betoog van de lezer, in zijn/haar toekomstige rol van auteur, met elkaar verbonden worden.
Uiteraard is een modulaire structuur per vakgebied en genre verschillend. Modulariteit kan met name in onderwijs en wetenschap vruchten afwerpen. Voor bellettrie geldt dat niet, omdat hier de lezer aan de hand van de auteur wordt meegenomen in de afwikkeling van een verhaal. Er kan door literaire auteurs geëxperimenteerd worden met een modulaire opbouw, zoals er bijvoorbeeld geëxperimenteerd is met hypertekstromans. Bedenk hierbij dat de pre-literaire vorm van het spel (game) al danig modulair in elkaar steekt.
E-lezen
De lopende tekst – in het editiejargon de leeseditie – is prima op een e-reader te lezen, heen en weer bladeren is nauwelijks aan de orde. Maar voor alle andere edities is dit lastiger, met name natuurlijk de historisch-kritische editie waarvan het belangrijkste kenmerk is, “dat alle versies van het geëditeerde werk of de geëditeerde werken volledig terug te vinden zijn in de editie” (Mathijsen, p. 58). Hier dringt zich onmiddellijk het model op, waarbij verschillende typen annotaties en commentaren ieder hun eigen metadata hebben. Als we dit model voor annotaties in een systematische schema vastleggen, is het dus mogelijk om de historisch-kritische editie als nieuwe basistekst te zien; een brontekst waar vanuit verschillende versies op een scherm geprojecteerd kunnen worden (of afgedrukt). De lezer kan dan door het selecteren van soorten codes aangeven wat en in welke mate van gedetailleerdheid er gepresenteerd wordt. Tijdens het lezen kan de lezer dan nog aanpassingen maken (in- of uitzoomen). Zeker in het geval van varianten geeft dit grote mogelijkheden. De eis is dan wel dat varianten op hun beurt geclassificeerd worden, waardoor de lezer per classificatie kan filteren. Het tekensysteem dat Mathijsen beschrijft in hoofdstuk 11 van Naar de Letter, kan worden omgezet in een flexibel presentatiemodel.
Nieuwe werken creëren, maar met welke technieken?
In educatieve en wetenschappelijke teksten wordt op grote schaal verplicht geciteerd, geparafraseerd en zo men wil ook ge(zelf)plagieerd. Dit was ook de reden voor mij om onderzoek te doen naar de steeds meer gestandaardiseerde vorm van wetenschappelijke artikelen en de notie van modulariteit. Edities vallen zonder meer onder deze categorie, waarbij steeds nieuwe snippers tekst ingevoegd in of gerelateerd worden aan een bestaande verhaallijn.
Ondanks de vele duizenden programmeurs die zich wereldwijd met documentverwerking bezighouden, gaan de ontwikkelingen langzaam. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen de eerste ideeën voor hypertekst op. Toen ging het om de droom om geheel vrij tekstsnippers in steeds weer andere collages tot nieuwe werken om te vormen. Maar meteen zagen we wat de intrinsieke beperkingen zijn om tot zo’n collage te komen.
Automatisering is een zeer verslavende vriendin. Haar charme is die van de elegante helper, die lastig werk makkelijk maakt, om vervolgens -geheel verslaafd- er levenslang aan vast te zitten. Helaas, alleen die handelingen worden uitgevoerd die vooraf onderkend zijn. De veelzijdigheid van tekstbehandeling vereist dus gereglementeerde en algemeen geaccepteerde sjablonen en schema’s. Er moeten stramienen zijn en daarbinnen vrijheden in presentatie. Centraal staat echter dat computerprogramma’s volgens starre hiërarchische, logische schema’s zijn opgebouwd. Een computerprogramma kan alleen ‘draaien’ rond de as van de herhaling. Daarom was SGML zo’n doorbraak. Als we de regels voor de structuur van een tekst nu maar helder kregen, dan konden we de presentatie later naar believen invullen. Vrijheid dus in een strakke gebondenheid. De behoefte aan een overzichtelijk systeem in tekstedities leidde –onder andere- tot het handboek van Mathijsen. De ontwikkeling van een editiesysteem past prima in de ontwikkelingen op het gebied van gestandaardiseerde elektronische werken zoals wetenschappelijke artikelen.
De periode waarin het vak zich nu bevindt, kenmerkt zich door het ontwikkelen van flexibele hulpmiddelen die de omzetting van papier naar elektronische presentatiemiddelen mogelijk maken. Het EU-Dixit project is daar een mooi voorbeeld van. In feite is het een inhaalslag waarbij de transpositie van potlood en papier naar een elektronisch depot gefaciliteerd wordt. Maar, zoals boven al gezegd, dit alles verloopt op basis van formele regels en deze regels hebben formele mediatie nodig van eenduidig bepaalde semantische grootheden.
Al wordt de flexibiliteit van de software steeds groter, in deze wereld zal een legoblokje met acht puntjes mogelijk plastisch worden, maar nooit eentje met maar drie puntjes. Hetzelfde geldt voor de huidige hypertekstmogelijkheden, waarover Mathijsen voorzichtig opmerkt: “Voor een editeur die werkt aan een gedrukte editie, zal het toepassen van een hypertekstprogramma geen voordelen bieden. Maar het is mogelijk dat in de toekomst edities slechts als computerbestanden uitkomen, en hierin kunnen de toelichtingen, apparaat en illustraties als hypertekst verwerkt worden.” (p. 407).
In het artikel met Den Boef Hamlet in hyperborg gaan wij uitgebreid in op de spanning die er optreedt in het gebruik van de huidige – zeer beperkte – hypertekstmogelijkheden. Hyperlinks zijn niet bidirectioneel (ze verwijzen van hier naar daar, maar nooit terug), zijn strikt asymmetrisch (ik wijs naar ‘ergens’, maar wijst dat ‘ergens’ ook terug naar mij?), en kennen geen argumentatief kenmerk over het hoe en waarom van de relatie (onderbouwend, zie ook, in tegenstelling tot, uitwerking elders, enzovoort).
Op dit moment wordt gepoogd alle tekstuele processen om te bouwen in formele digitale processen. Hierdoor gaat er een nieuwe onderzoekswereld open. Deze beslaat al dan niet statistische tekstvergelijking, longitudinale analyse van woordgebruik en grammaticaontwikkeling. Door alle opmaakcodering biedt het ook veel lezer-stuurbare presentatiemogelijkheden.
Hoor ik de zucht al dat we dezelfde weg op gaan als de elektronische kantonrechter? Als alles in over elkaar duikelende ontologieën, schema’s, grammatica’s en regels wordt verpakt, worden dan de literatuurstudies een onderdeel van de kantoorautomatisering? We moeten de dialectiek van iedere technologische doorbraak zien. Tegenwoordig kan van alles veel sneller en effectiever waar we vroeger mee worstelden en ongevraagd kan er ook nog van alles meer wat we vroeger handmatig niet aankonden. We moeten echter ook benoemen wat er eigenlijk niet meer kan in de digitale wereld en ons afvragen of dat erg is. Echte collages zoals de modernisten van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw van papier, knipsels, tekeningen en foto’s worden mogelijk in beeldbehandelingsprogramma’s, maar slechts op basis van het platstampen van al die verschillende materialen in gestandaardiseerde digitale plaatjes van de samenstellende elementen. Wordt alles van kunststof?
Het is nog onduidelijk of de materialiteit van een tekstdrager van belang is voor de lezer. Romans lezen van een e-reader gaat goed, maar uit papieren studieboeken blijk je beter te leren. En ondanks de grote populariteit van e-boeken is printing-on-demand een groot succes.
On demand boekprinter. Bron: Wikimedia Commons
Werken met een nieuw medium dwingt ons om het oude medium en de daarmee gegroeide methoden en technieken grondig te analyseren, alvorens deze tot een nieuw medium te transponeren. Dat nieuwe medium biedt een schat aan nieuwe mogelijkheden. Echter, alleen mogelijkheden op basis van de nieuwe wet- en regelgeving.
Het bloed kruipt waar het niet kan gaan en de digitale wereld is zeker niet alleen dwingend. Wij hebben die wereld zelf gemaakt en kunnen hem dus ook zelf veranderen. Wat wij nu zien, is een stug doorborduren op een succesvolle traditie van puur hiërarchisch programmeren en strak definiëren van metadata. De schrijver en de wetenschapper staan nu echter in de deuropening van een heel nieuwe ruimte, juist bij editiekunde. Ik citeer weer Mathijsen: “Naar de letter richt zich tot editeurs, studenten en uitgevers. Het wil een handleiding zijn voor iedereen die een tekst uitgeeft van een auteur die niet meer in leven is. Eigenlijk is het ook bedoeld voor iedereen die een tekst leest van een auteur die niet meer in leven is, want te weinig lezers beseffen hoe kwetsbaar historische teksten zijn en hoe afhankelijk van uitgaven die naar de letter juist zijn.”
In die nieuwe digitale ruimte gaat het niet alleen meer om de overleden collega en/of held. Juist de voortdurende aanpassingen van en veranderingen in bestaande werken –mogelijk gemaakt door die zelfde starre onderbouw van computerprogramma’s– staan toe om de methoden en technieken nu sneller en makkelijker uit te voeren, maar ook om de nieuwe elektronische edities als heuristisch uitgangspunt te nemen voor de sturing en vormgeving van werken in wording.
Is het voor de klassieke editeur een ellendig werk om alle edities, versies, drukproeven of paralipomena bij elkaar te brengen, in een elektronische schrijfomgeving krijgt hij ze er gratis bij. Mits er natuurlijk een cultuur van versiebeheer groeit die nu nog niet bestaat. Maar ook op dit gebied gebeurt er veel bij de buren. In de softwareontwikkeling, een gebied waarin vaak veel mensen aan hetzelfde project werken, is versiebeheer cruciaal. Een samenwerkingsprogramma als het open source Git is een prachtig voorbeeld. Hoewel geschreven door en voor geeks, biedt de documentatie voldoende handvat voor iemand die een ander dialect spreekt. Er is maar een marginaal verschil tussen chronologische (historische) versies enerzijds en meervoudige versies in een samenwerkingsverband anderzijds. Het is een goed voorbeeld om de eigen wensen van versiebeheer te vergelijken met deze collaborative community.
Wij moeten ook bewust zijn dat uiteindelijk er nog altijd meer geschreven wordt in de toekomst dan er in het verleden op papier is gezet. De toekomst van het editievak ligt dus ten eerste bij het vormgeven van het schrijf- en editieproces. Hierbij zijn de huidige discussies en lessen over de transformaties van papier naar scherm slechts verplichte oefeningen voor de ontwikkeling van nieuwe ideeën hoe we, niet alleen post mortem, greep krijgen op teksten.
Door de digitalisering zal het vak dus ook veranderen naar het vormgeven van versies van en annotaties op teksten in wording.
Joost Kircz 15 juli 2014
Gebruikte eigen publicaties zijn allemaal beschikbaar via mijn website www.kra.nl
Joost Kircz begon zijn academische carriere als molecuulfysicus. Daarna was hij vele jaren de uitgever van het internationale (North-Holland) natuurkundefonds van Elsevier. Sinds 1987 publiceert hij over elektronisch uitgeven. In 1998 begon hij als zelfstandig onderzoeker en vanaf 2006 tot heden is hij part-time onderzoeksmanager elektronisch uitgeven aan de Hogeschool van Amsterdam. Van 2006-2010 was hij daar ook lector in dit vakgebied. Van 1992-2013 was hij ook gastonderzoeker aan de UvA en de afgelopen drie jaar lid van de scriptieprijsjury Boekwetenschap van de Dr. P.A. Tiele stichting.